De vrouw met de betoverende ogen

Het was een hete middag in de zomer toen er een vrouw heupwiegend in een lange zwarte burqa het winkeltje van de schoenmaker voorbij schreed.

Farouk keek verrast op. Hij zat voor zijn winkel te werken aan een paar leren sloffen. Hij was de enige schoenmaker in de wijde omtrek van het Beni Snassen gebergte in Marokko. Mensen kwamen van heinde en ver om zijn schoenen te kopen en hierdoor had hij aardig wat kapitaal gespaard. Maar deze vrouw was niet in zijn sloffen geïnteresseerd.

Sinds Farouk weduwnaar was geworden, nu twee jaar geleden, had hij niet meer omgekeken naar een andere vrouw. Zijn jonge echtgenote Fatiha was bij het plukken van dadels uit een dadelpalm gevallen en had haar nek gebroken. Een vreselijk ongeluk. De dag dat Farouk zijn vrouw naar haar laatste rustplaats droeg samen met haar en zijn familie, was de zwartste dag in zijn leven. O, wat had hij gehuild! Allah (god) had het niet voorbestemd voor Fatiha om een kind te baren. Toen ze in haar graf werd gelegd, was Farouks gehuil en dat van de hele familie tot in de wijde omtrek te horen.

De vrouw die die middag voorbijkwam, droeg een zwarte niqaab een burqa die alleen de ogen openlaat. Zo weinig huid als deze vrouw toonde, zo sierlijk en sensueel kwamen de vormen van haar lichaam tot hun recht.

Farouk liet zijn werk vallen en staarde haar aan. Zijn mond viel open. Daagde ze hem uit? Dit was de eerste keer sinds Fatiha’s overlijden dat hij de behoefte had om naar een andere vrouw te kijken. Haar volslanke lichaam deed hem denken aan een gazelle die rustig wandelde over een steppe.

Toen Farouk die nacht ging slapen dacht hij aan de vreemde vrouw. Helaas had ze hem niet aangekeken. Het enige wat hij had gezien waren haar lange wimpers. Waren die echt, of namaak? Hij probeerde zich in te beelden hoe haar ogen eruitzagen. Vrij snel daarna viel hij in een diepe slaap.

De volgende dag stond Farouk vroeg op om naar zijn schoenmakerwinkeltje te gaan. Vaak hoorde hij onderweg een haan kraaien of een ezel balken en dat geluid maakte hem vrolijk. Als het heet was, zat hij voor zijn winkel op een kruk te werken. De meeste voorbijgangers gingen naar hun werk in het nabij gelegen Taforalt. Anderen gaven hun olijfbomen water. Ook kwamen er luidruchtige kinderen langs op weg naar school. De hele dag hoopte Farouk dat de vreemde, verleidelijke vrouw in de burqa weer langs zou komen. In zijn fantasie liep ze over het plein recht op hem af, trok hem aan zijn trui omhoog, deed haar niqaab af en kuste hem hartstochtelijk over zijn hele gezicht. Ze zou een verrukkelijke geur achterlaten van jasmijn en rozen. In zijn wildste fantasie was ze van hem.

De oproep tot het middaggebed wekte Farouk uit zijn dagdroom. Hij wilde net opstaan om te gaan bidden in de dorpsmoskee toen de vrouw ineens voor zijn neus stond. Farouk verstijfde. Hij kon haar nu ruiken. Deze vrouw rook niet naar jasmijn en rozen maar precies zoals Fatiha wanneer ze vroeger water had gehaald bij de bron lager op de berg. Ze kwam dan zwetend binnen met een blos op de wangen. Farouk schrok van die geur, maar al gauw werd hij afgeleid door haar sensuele bewegingen. De vrouw in de niqaab liet iets vallen. Terwijl ze bukte om het op te rapen keek ze Farouk recht in de ogen. Hij werd duizelig van haar aanblik. Haar ogen, reebruin en amandelvormig, waren nog mooier door de zwarte kohl die ze had gebruikt iets wat Fatiha nooit deed. Deze ogen lachten, zij dansten als glimmende parels over het plein.

Farouk kon zijn blik niet van haar ogen afhouden. Tegelijkertijd voelde hij een passie die hij niet kon onderdrukken. Hij wilde haar vastpakken, hij wilde met haar schitterende, lachende ogen mee dansen over het plein, maar hij hield zich in. Hij volgde haar lichaam met zijn ogen, haar heupen die heen en weer bewogen, totdat hij haar niet meer zag. Ze ging aan de andere kant van het plein een huis in het huis van Buras, als hij zich niet vergiste.

De dagen erna bleef het stil. Farouk kon zich niet concentreren op zijn werk. Hij vroeg zich af of de vrouw nog langs zou langskomen. Wie was zij? Hij had haar nog nooit gezien in Aounout. Het dorp lag op de top van een berg, de inwoners waren vriendelijke mensen die bekend stonden om hun gastvrijheid en vrijgevigheid. Iedereen kende elkaar.

Farouk was geboren en getogen in dit dorp, zijn vader was ook schoenmaker geweest, en zijn vader. Farouk was hier getrouwd en Fatiha was hier begraven, op de dorpsbegraafplaats.

Farouks moeder had Fatiha voor hem uitgekozen. Het huwelijk, zei ze, was een vrouwenaangelegenheid. Zijn moeder was naar het lagergelegen dorp Tagma gegaan omdat ze had gehoord dat daar een geschikte familie was. Nadat ze de moeder van het meisje had gesproken en het meisje had gezien, kwam de rest van de familie om haar hand vragen. Niet lang daarna werd de bruid op een paard naar haar bruidegom gebracht. De vrouwen en mannen vierden de bruiloft apart, dus Farouk zag Fatiha pas aan het einde van de avond toen ze naar hun kamer werden gebracht in het ouderlijk huis van Farouk.

Toen Farouk binnenkwam zat de bruid op het bed met over haar hoofd een sluier. Toen hij de sluier oplichtte en haar gezicht zag was hij opgelucht: dit meisje was mooi genoeg en als ze glimlachte zag hij een gezond gebit. Sommige mannen, wist hij, moesten zich met minder tevredenstellen. ‘Ben je gelukkig nu we getrouwd zijn?’

Farouk durfde Fatiha niet aan te kijken terwijl hij dit vroeg. Ze slikte een paar keer. ‘Ja, maar ik wil jou gelukkig maken’. Ze waren beiden bescheiden. Hij pakte haar gezicht en kuste haar op haar volle lippen en voor het eerst van zijn leven voelde hij zich alsof hij zijn bestemming had gevonden. Vanuit zijn buik vlogen de vlinders door het slaapkamerraam over het dorpsplein. Buiten klonk gelach en iedereen juichte. Aan de huwelijkse plichten voldeden ze die nacht ruimschoots, maar Fatiha zou Farouk nooit een zoon of dochter schenken.

De hele dag zat Farouk voor zijn winkel en dacht aan die vreemde, verleidelijke vrouw. Hij voelde zich een beetje schuldig ten opzichte van Fatiha, maar wat kon hij eraan doen? Hij had deze vrouw nog nooit gezien, maar hij wist wel wie er in het huis woonde waar ze naar binnen was gegaan. Die avond besloot hij naar Buras te gaan. Hij liep schuin over het hobbelige plein en klopte op de blauwe deur. Buras deed open. ‘Farouk, mijn vriend, hoe gaat het met je?’

‘Alhamdolilah (dank aan allah), het gaat goed. Ik maak lange dagen zodat ik niet zoveel aan Fatiha hoef te denken.’

Buras knikte en vroeg hem binnen te komen. Ze gingen in de kamer grenzend aan de voordeur zitten. Hier stond een lage tafel met eromheen allerlei gekleurde wollen berber kleden met bijpassende kussens.

Buras verdween even en kwam terug met een dienblad met muntthee en Marokkaanse pannenkoeken en honing. ‘Eet, mijn vriend,’ zei Buras.  ‘Moge Allah je een goede gezondheid en een nieuwe vrouw schenken.’

Farouk had honger. De pannenkoeken, gevouwen van dun deeg in allerlei lagen, smaakten goed. Na een tijdje was hij verzadigd.

‘Waar heb ik je bezoek aan te danken, Farouk?’ vroeg Buras.

De schoenmaker durfde niet te zeggen wat de werkelijke reden was, dus hij zei: ‘Ik ben nu twee jaar weduwnaar en ik zou eigenlijk wel weer eens willen hertrouwen.’ Hij zei niets over de volslanke vrouw in de burqa met de betoverende ogen.

‘Ik weet wel iemand voor je,’ zei Buras geheimzinnig.

‘Wie dan?’

‘De nicht van mijn vrouw.’

‘Echt waar?’

Farouks hart maakte een sprongetje. Hij durfde het nog steeds niet te vragen maar dit moest de vrouw in de burqa zijn. De schoenmaker lachte van oor tot oor en ook al was het huwelijk een vrouwengelegenheid, hij koos deze vrouw zelf. In zijn verbeelding kwam ze al binnen met lang zwart haar dat tot aan haar billen reikte. Met haar zachte handen aaide ze hem over zijn gezicht, en fluisterde verlangende woordjes in zijn oor.

‘Kun je vragen aan de vrouwen van je huis of ze akkoord gaan met een huwelijk?’ vroeg Farouk. Hij mocht niet zeggen die specifieke vrouw, want dat was onbeleefd. Bovendien wist hij niet hoe ze heette.

“Morgenochtend zal ik je vertellen wanneer de bruiloft plaatsvindt,’ zei Buras. ‘In cha Allah’(met gods wil).

Toen de schoenmaker vertrok hoorde hij gegiechel vanuit de kamer ernaast. Het was laat op de avond en buiten was het fris in het Beni Snassen gebergte.

Die nacht kon Farouk de slaap niet vatten. Hij probeerde zich voor te stellen hoe zijn nieuwe leven eruit zou zien. De volgende ochtend vroeg nog voor de oproep tot het ochtendgebed ging hij aan het werk. Hij zag nog geen licht branden in het huis van Buras. De hele ochtend dacht hij aan de vrouw met de betoverende ogen. Het leek wel alsof hij bezeten was door de liefde. Misschien was de vrouw geen mens maar een djinn die hem wilde meelokken naar een andere wereld. Hij kon niet wachten op het moment om thuis te komen en zich tussen de warme borsten van zijn vrouw te nestelen.

Net toen Farouk een paar witte leren sloffen naaide op zijn stoeltje voor de winkel zag hij Buras het plein oversteken. ‘Salamualeikum’(vrede zij met jullie),’ zei hij. Farouk groette hem terug en voelde spanning in zijn maagstreek. Hij had het gevoel dat hij elk moment kon overgeven, al had hij vandaag geen hap door zijn keel gekregen. Buras zag hoe nerveus de schoenmaker keek en begon aanstekelijk te lachen, zijn buik schudde op en weer. Wanneer Buras, een grote man met een enorme baard, lachte moest je wel meelachen, dus Farouk begon ook te lachen. ‘Van harte gefeliciteerd,’ baste Buras uiteindelijk, ‘dit weekend mag je met mijn nicht trouwen.’ Farouk sprong op van blijdschap en omhelsde Buras en kuste hem veelvuldig op de wangen. ‘Ik weet niet hoe ik je moet bedanken, vriend!’ “Barak allahu fik”(Moge allah je zegenen).

Het nieuws ging als een lopend vuurtje door het dorp. De vereenzaamde, hardwerkende schoenmaker zou weer in het huwelijk treden! De familie van Fatiha, zijn overleden vrouw, vond het niet gemakkelijk, maar ze begrepen het wel. Farouk had twee jaar gerouwd en dat was voldoende, ze wisten dat Fatiha altijd een plekje zou houden in zijn hart, want hij had veel van haar gehouden en goed voor haar gezorgd. Farouk verdiende het om een gezin te stichten. Op de dag van de bruiloft had Fatiha’s familie een schaap gebracht als cadeau, en gaven hem zijn zegen. Het werd een bescheiden bruiloftsfeest omdat hij nu voor de tweede keer trouwde. Zijn huis werd versierd en zijn familieleden waren al vanaf s ’ochtends vroeg bezig met het bereiden van het feestmaal. Vorige keer werd er nog lamsbout met pruimen en amandelen geserveerd, maar dit keer wilde Farouk dat er couscous zou worden gemaakt in de hoop dat elke korrel een gelukwens zou bevatten. Er werd volop gedanst en gezongen en de bruiloftsgasten zagen er schitterend uit. Farouk deed dezelfde witte djellaba aan die hij ook aan had gehad op zijn eerste bruiloft. Hij had zich van tevoren gebaad en zichzelf geparfumeerd. Hij bekeek zichzelf in de spiegel. Hij was lang en slank, en zijn schouders waren breed. Zijn kastanjebruine haar had hij keurig in een scheiding gekamd. Onder zijn groene ogen zaten donkere wallen omdat hij zo slecht had geslapen. Hij glimlachte. Vanaf vandaag zou hij niet meer alleen zijn.

De avond viel en de bruid was inmiddels in het huis van de schoenmaker. Dit huis had Farouk gebouwd na zijn eerste huwelijk en grensde aan het huis van zijn ouders. Hij verbleef liever in zijn ouderlijk huis, omdat hij zijn eigen huis te leeg vond. Maar nu was zijn slaapkamer versierd en zijn bruid zat daar op hem te wachten. Het kaarslicht flakkerde in de schemering. Farouk kwam binnen en zag zijn bruid zitten. Over haar hoofd droeg zij een sluier. Hij liep op haar af. Hij was niet meer zo verlegen als de eerste keer. Hij deed zijn hand onder haar sluier en voelde een fluweelzacht gezicht. Voorzichtig streelde hij haar over haar schouder en deed de sluier af. Hij was in shock. Wat was dit? Voor hem zat een lange dunne vrouw. Haar ogen stonden kil en dof. ‘Wie ben jij,’ riep hij uit, ‘en waar is de nicht van de vrouw van Buras?’

De vrouw begon te huilen. ‘Ik ben de nicht van Buras. Mijn naam is Sofia.’

‘Dat kan niet!’

Farouk wist dat hij een groot probleem had. Want er was geen weg terug. Hij was bij zijn bruid in de kamer gekomen en had haar gezien. Hij kon haar niet teruggeven, want dat zou een schande zijn; je mocht alleen een vrouw teruggeven die geen maagd meer was. Farouk mompelde: ‘Wa la hawla wa la qawati ila bi allah’ (er is geen macht en geen kracht dan die van Allah). Hij ging op bed liggen en draaide zijn rug naar haar toe. Hij hoorde haar stilletjes snikken.

Teleurgesteld viel hij in slaap. Rond zonsopgang werd hij gewekt door spetters. Hij opende zijn ogen. Sofia zat voor hem en druppelde water op zijn gezicht. Hij kwam ineens overeind en zei: ‘Wat doe je?’

Ze zei: ‘Ik wilde je wekken voor het ochtendgebed, ik heb mijn leven lang gedroomd van het moment dat ik mijn man kon wekken.’ Hij keek haar aan en zonder een woord te zeggen stond hij op. Hij kon zich niet voorstellen om met deze vrouw te moeten leven. Hij vervloekte de dag dat hij die vreemde vrouw had gezien. Hij vroeg: “Weet jij wie die vrouw is die het huis van Buras inging? Die vrouw met die burqa?’’.

Ze vertelde dat zij dat was geweest en hoe haar tante haar had overgehaald zich te verkleden en onder haar burqa sensuele rondingen te faken met doeken en kussens, zodat zij Farouk aan de haak kon slaan. Ze vertelde dat ze sinds ze logeerde bij haar tante verliefd op hem was geworden.

‘Dit is oplichting!’ riep Farouk. ‘Ik moet jullie aangeven bij de gendarmerie in Taforalt!’.

Ze viel neer bij zijn voeten en zei dat ze van hem hield en alles voor hem zou doen. Dat dit de enige manier was om hem te strikken. Ze smeekte hem: ‘Ik weet dat ik niet knap ben, maar zullen we het samen proberen? Ik smeek je.’

Farouk verrichtte de wassing voor het gebed in de badkamer grenzend aan de slaapkamer. Sofia had de gebedskleedjes al klaargelegd. Na het gebed draaide hij zich om naar Sofia, zij huilde nog steeds. Opeens zag hij een wonder voltrekken in haar gezicht. Ze was helemaal niet zo onaantrekkelijk als hij dacht. Ze had een lief rond gezichtje met roze volle lippen. Haar ogen waren lichtbruine en haar tranen leken glinsterende diamanten. Haar stem was zoet. Toen ze opstond zag hij dat ze lang en slank was met een mooie boezem. Het gebed met haar had een waas weggetrokken van zijn ogen. Hij pakte haar bij haar middel en kuste haar innig op de mond. Ze schrok en vervolgens deed ze haar armen om zijn nek en kuste hem terug en kussen kon ze. Ze hield hem stevig vast en zei: “Mijn gebeden zijn verhoord, jij bent de man waar ik mijn hele leven van heb gedroomd, toen ik je zag was het alsof de zon doorbrak”.

Farouk voelde de vlinders in zijn buik opnieuw wakker worden en zei: ‘Ik vergeef je en ik deel mijn leven met je, maar hou me nooit meer voor de gek!’